De Russische Revolutie, nu precies 100 jaar geleden, heeft niet alleen ellende gebracht. 'Ik wil studeren' groeide in de Sovjet-Unie al gauw uit tot een sterk sentiment. Om te bepalen of je al op het juiste niveau zat, kwam het weekblad Ogonek in 1936 met een test. Pas als je het antwoord wist op vragen die in onze ogen soms nogal curieus klinken, mocht je jezelf een 'gecultiveerd persoon' noemen. Zoals: noem vijf toneelstukken van Shakespeare en vijf sovjet-auto's. Noem vier rivieren in Afrika en drie oorlogsvliegtuigen. Noem zeven modelarbeiders en twee vertegenwoordigers van het utopisch sociaal denken. Noem twee gedichten van Heinrich Heine en twee Sovjetijsbrekers. Tijdens het bewind van Lenin en in de beginjaren van Stalin (1928-1953) waren de woorden 'gecultiveerd' en 'cultuur'  taboe. Cultuur riekte naar bourgeoisie en naar de meest foute mensen die je je maar kon voorstellen. Begerenswaardigs werd cultuur pas nadat de autoriteiten inzagen dat het voor het land noodzakelijk was.

 

Maar waardoor kwam dat en wat behelsde het begrip in de Sovjet-Unie eigenlijk? De door Stalin zo gewenste industrialisering vereiste modernisering van de arbeid. Hiervoor waren een juiste opleiding en kennis nodig én passend maatschappelijk gedrag. Op je werk diende je immers vakbekwaam te zijn én efficiënt in het omgaan met allerlei soorten mensen. Voor hogergeschoold werk was het laatste zelfs onontbeerlijk. Met name het enorme tekort aan gekwalificeerde artsen, advocaten, leraren en wetenschappers moest worden opgelost. Dit kwam omdat de adel - de sociale categorie met de hooggeschoolde mensen -  praktisch geheel was uitgeroeid of naar het buitenland was gevlucht. Een belangrijk zwaartepunt in het Tweede Vijfjarenplan (1933-1937) was dan ook 'persoonlijk succes', naast de veel bekendere zaken als de zware industrie. 

 

Boeren- en arbeiderskinderen werden massaal aangemoedigd naar scholen en universiteiten te gaan, met de belofte van goed werk, een ruime woning én een stralende toekomst. Bij opwaartse mobiliteit en een hogere sociale status hoorde een 'gecultiveerde' voornaam, bij voorkeur uit de communistische, literaire of wetenschappelijke wereld. Het boers geachte Agafia verving je bijvoorbeeld door het meer revolutionaire Barrikada en Kuzma door de bekende Edison. Speciaal voor jonge arbeiders en boeren werd in 1933 in Moskou de Letterkundige Academie opgericht, alwaar ze zich op niveau konden scholen in lezen en schrijven. Via de nieuwe rabfak-scholen - een soort ambachtschool - en sovjet-universiteiten klommen ze op tot bedrijfsleider, kolchozvoorzitter, afdelingschef of nog hoger en konden zich vanaf dan tot de 'Sovjetelite' rekenen. De Sovjetheersers Chroesjtsjov en Brezjnev kwamen uit de arbeidersklasse en de laatste Sovjetleider Gorbatsjov had zijn wortels in de boerenstand. 

 

Elke sociale categorie kreeg zijn eigen cultuurstandaard. Stadsarbeiders oefenden zich bijvoorbeeld in sociale basisvaardigheden en in 'bolsjewistisch spreken in het openbaar'. Van boeren en etnische minderheden werd in ieder geval een goede persoonlijke hygiëne verwacht. Ook de sovjetelite kreeg zijn eigen leidraad tot 'persoonlijk succes'. Het ging soms over kleine dingen, zoals correcte werkkleding, maar ook over het sovjetnieuws bijhouden, over klassieke Russische schrijvers lezen, en je op de hoogte stellen van Russische kunstenaars en musici. Volgens sociaalhistoricus Sheila Fitzpatrick in Everyday Stalinism (1999) werd gedrag en kennis van de sovjetelite op den duur dé echte 'sovjetcultuur'. Ooit het kenmerk van de vermaledijde adel, ontstond cultuur weer gewoon opnieuw, maar werd door een andere sociale groepering ingevuld. De vraag uit Ogonek, 'Ben ik een gecultiveerd persoon?', kon eigenlijk alleen door de sovjetelite, mits alles correct ingevuld natuurlijk, met een volmondig ja worden beantwoord.

 

Youtube filmpje van de Russische zanger en remigrant Alexandr Vertinski (1889-1957), die in 1929 de Russische romance 'Ach, duzja maja!' (О, душа моя!) zingt. 

 

(2,45 min.)